OESO: innovatie stimuleren om koppositie te behouden

De Nederlandse voedsel-, landbouw- en tuinbouwsector is innovatief en exportgeoriënteerd, met een hoge waardetoevoeging in de ketens. Dat blijkt uit onderzoek van de OESO. Het Nederlandse innovatie- en investeringsklimaat is gunstig voor de concurrentiekracht van de agrofoodsectoren, meldt OESO.

Martijn van Dam en Ken Ash

“Het agrarische innovatiesysteem heeft zeer succesvol bijgedragen aan de hoge economische prestaties van de Nederlandse landbouwsector. […] De uitdaging voor de toekomst is ervoor te zorgen dat het innovatiesysteem ook bijdraagt aan meer duurzaamheid”. Met deze woorden overhandigde Ken Ash, directeur Handel en Landbouw van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), eind 2015 aan staatssecretaris Martijn van Dam (zie foto rechts) een onderzoek naar het Nederlandse landbouw kennis- en innovatiesysteem (AKIS), dat de OESO heeft uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken1.

Ecologische grenzen

Om ook in de toekomst wereldwijd alle monden te kunnen blijven voeden moet de voedselproductie omhoog. Tegelijkertijd lopen we echter tegen de ecologische grenzen van onze planeet aan, versterkt door de gevolgen van klimaatverandering. Deze ogenschijnlijk tegengestelde trends kunnen alleen verenigd worden als we de landbouwproductiviteit duurzaam verhogen: meer productie met minder input als land en water. Innovatie is de sleutel tot het behalen van onze ambitieuze maar ook noodzakelijke doelen op het gebied van voedselzekerheid, klimaat en duurzaamheid.

Hoewel innovatie uit de private sector moet komen, moet de sector wél kunnen opereren in een omgeving die innovatie en de toepassing daarvan stimuleert. De overheid moet zorgen voor een gezond, open en concurrerend ondernemingsklimaat. Daarom heeft de OESO op verzoek van de G20 een raamwerk ontwikkeld voor overheden om te analyseren in hoeverre hun beleid kennis- en innovatieontwikkeling stimuleert. Na Australië, Brazilië en Canada, was Nederland het vierde land dat zich door de OESO heeft laten analyseren.

Gunstig investeringsklimaat

Over de kennisontwikkeling en het innovatievermogen zegt de OESO dat de Nederlandse landbouwsector er goed voorstaat. Over het algemeen beoordeelt de OESO het Nederlandse innovatie- en investeringsklimaat als een van de meest gunstige, ook als het gaat om productiviteitsverhoging en duurzaamheid.

Het Nederlandse innovatiesysteem presteert zowel nationaal als internationaal op hoog niveau, mede dankzij de vraaggestuurde agenda, de samenwerking in de Gouden Driehoek, internationale samenwerking, het hoge niveau van de onderwijs- en onderzoeksinstellingen en de concurrentiekracht van de sector.

De uitdaging is of marginale verbeteringen in de bestaande technologieën en kennis voldoende zijn om het huidige niveau van productiviteitsgroei vast te houden en of het innovatiesysteem in staat is om met de nieuwe ideeën te komen die nodig zijn om de toekomstige uitdagingen, inclusief klimaatverandering, aan te gaan.

Bron: OECD-WTO Trade in Value-Added Database, 2013.

Innovatief en exportgeoriënteerd

De Nederlandse voedsel-, landbouw- en tuinbouwsector is innovatief en exportgeoriënteerd, met een hoge waardetoevoeging door de keten heen. Het belang van die waardetoevoeging blijkt ook als we kijken naar de Nederlandse import en export van agrofoodproducten in termen van toegevoegde waarde.

In 2009 bedroeg de toegevoegde waarde van de export van agrofoodproducten in de totale toegevoegde waarde van Nederland van agrofoodproducten bijna 80% (zie figuur), waarmee Nederland met kop en schouders uitsteekt boven het OESO-gemiddelde. Een derde van de toegevoegde waarde komt op conto van diensten, waaronder R&D, kennisoverdracht aan derden en consultancy worden gerekend.

Hoewel de OESO geen gedetailleerde data beschikbaar heeft over de samenstelling van de gecreëerde toegevoegde waarde door de Nederlandse agro-foodsector, stelt ze dat de R&D-intensiteit van de sector mede bepalend is voor het aandeel van waardetoevoeging in de export omdat deze leidt tot lagere productiekosten, nieuwe productietechnieken en de ontwikkeling van nieuwe producten, en daarmee tot versterking van de concurrentiepositie.

De relatief lage R&D-intensiteit van de private sector in de Nederlandse agrofoodsector (0,79% van de totale toegevoegde waarde) ten opzichte van het OESO-gemiddelde, doet suggereren dat meer private investeringen zouden kunnen leiden tot een hoger aandeel in de export van toegevoegde waarde.

Verder is er volgens de OESO een positieve correlatie tussen de concurrentiekracht van de dienstensector enerzijds en productie, productiviteit en de positie van een land in mondiale waardenketens aan de andere kant. Diensten als transport, logistiek en communicatiediensten dragen indirect bij aan internationale technologie- en kennisoverdracht. Nederland scoort wat dat betreft hoog op de World Economic Forum’s Global Competitiveness Index als het gaat om de transportinfrastructuur (havens, wegen, luchtvaart), internetgebruik en –aansluitingen.

Daarnaast vindt er ook technologie- en kennisoverdracht  plaats doordat de agrofoodsector diensten ook als een vorm van ‘productdifferentiatie’ aanbiedt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een zaadbedrijf dat naast zaden, ook financiering en agronomische kennis levert. Dit is een trend die ook in de Nederlandse agrofoodsector merkbaar is, hoewel nog niet meetbaar, en waarmee Nederland gezien de hoogwaardige kennis en expertise zich kan onderscheiden.

Canada, Australië en Brazilië

Inmiddels heeft de OESO analyses uitgevoerd voor Canada, Australië en Brazilië2. De analyses van Verenigde Staten, Turkije en China worden binnenkort gepubliceerd. Analyses van de kennis- en innovatiesystemen in onder andere Estland, Chili en Zweden zitten in de pijplijn. Deze studies geven niet alleen een goed inzicht in het landbouw- en innovatiebeleid van een land, maar geven ook aan waar mogelijk kansen liggen voor de export van Nederlandse kennis en expertise.

Evenals in Nederland vindt de OESO dat ook in Canada en Australië het klimaat over het algemeen gunstig is voor investeringen om de productiviteitsgroei te verbeteren. Toch heeft dat in Australië niet kunnen voorkomen dat de groei in de landbouwproductiviteit de afgelopen tien jaar is teruggelopen. De sector moet meer inspelen op maatschappelijke kwesties als klimaatverandering, duurzaamheid, dierwelzijn als ook op signalen uit de (Aziatische) consumentenmarkt. Verder oordeelt de OESO dat de sector zou profiteren van meer internationale samenwerking.

Voor Canada is het cruciaal dat het over voldoende innovatiecapaciteit beschikt wil het profiteren van de groeiende en veranderende vraag naar voedsel en landbouwproducten op de wereldmarkt. Aan het Canadese landbouwkennis en –innovatiesysteem ligt het niet. Het land draagt zijn steentje bij aan de mondiale landbouwinnovatie en de internationale samenwerking op dat gebied. Wel constateert de OESO dat de huidige bescherming voor plantveredeling lager is dan in partnerlanden, wat mogelijk de beschikbaarheid van nieuwe, hoogrenderende variëteiten belemmert, maar daarvoor is wetgeving in de maak.

De grootste uitdaging voor Brazilië is om de groei van de landbouwsector vast te houden tegen een achtergrond van een mondiale terugval in de vraag naar landbouwproducten, door de kosteneffectiviteit te vergroten. Dit vraagt om meer innovatie. Hier lijkt Brazilië tegen de huidige eigen structurele grenzen op te lopen die weliswaar kenmerkend zijn voor een opkomend economie maar een snelle transitie, opschaling hinderen.

Carla Boonstra, Landbouwraad PV OESO (Parijs)

Oktober 2016