100 jaar Polen

Verschillen tussen de landbouw in Polen tussen 1918 en 2018.

Afgelopen zondag werd in Polen stilgestaan bij het feit dat het land 100 jaar geleden, na een afwezigheid van meer dan 100 jaar (namelijk sinds 1795), weer een plek op de kaart van Europa kreeg. Deze onafhankelijkheid wordt in Polen elk jaar herdacht op 11 november, ook kleuren ’s avonds veel gebouwen (zoals het beroemde Paleis van Cultuur en Wetenschap) wit-rood, de kleuren van de Poolse vlag. Ter gelegenheid van deze 100e viering, verzamelde Bank BGŻ BNP Paribas enkele wetenswaardigheden die laten zien hoe de agri-food sector in Polen eruit zag kort na de onafhankelijkheid.

Op 13 juli in 1918, nam de Rada Regencyjna (Regentenraad) van het Koninkrijk Polen een wet aan waarmee het Poolse Centrale Statistiek Bureau (GUS) werd opgericht. Drie jaar later werd de eerste editie met jaarlijkse statistieken van de Republiek Polen gepubliceerd. Maar omdat in 1918 de grenzen van het land nog moesten worden vastgelegd, zullen voor onderstaande wetenswaardigheden vaak de statistieken uit het jaarboek van 1923 gebruikt worden; de statistieken over uitgaven en consumptie komen uit 1927, toen de eerste enquêtes werden gehouden onder families met werkende mensen.

1. Rogge tot het oog reikt op de velden

De huidige meest populaire graansoort in Polen is tarwe. Maar net na de Eerste Wereldoorlog was rogge het meest belangrijke gewas. In het oogstseizoen van 1921/1922 werd rogge geteeld op 4,5 miljoen ha, destijds 25% van het totale landbouwareaal in Polen. Tarwe daarentegen, met een areaal van 1 miljoen ha, stond slechts op de 4e plek. In 2017 was de tarweopbrengst in Polen 48,8 dt/ha. In 1922 was dit 11,1 dt/ha, ofwel 77% minder. Ook de opbrengst van rogge was 64% lager, namelijk 11,0 dt/ha.

2. Aardappelen zeer populair

Doordat ze een veel grotere populariteit genoten, bedroeg het areaal aardappelen 2,2 miljoen ha, ofwel 12% van de aanwezige landbouwgrond. Ter vergelijking, in 2017 bedroeg het areaal 321 duizend ha, nog maar 2,4% van de totale landbouwgrond in Polen.

3. Een paardenstapel van 3,2 miljoen stuks

Kort na de onafhankelijkheid, liepen er in Polen veel meer paarden rond dan nu. De populatie in 1921 bedroeg 3,2 miljoen en was 17 keer groter dan in 2017. Ook waren er veel meer schapen – 2,18 miljoen stuks vergeleken met een “schamele” 260.000 vandaag de dag. In het algemeen, was de veestapel 22% groter dan in 2017. Het houden van varkens was minder in zwang, blijkend uit een – in vergelijking met nu - 45% kleinere varkensstapel in 1921 van 5,2 miljoen stuks (in 2017 was de varkensstapel ca 11,4 miljoen stuks).

sheep festival

4. Destilleerderijen floreerden

De voedselindustrie was een van de belangrijkste branches binnen de geïndustrialiseerde verwerking. In 1922 waren er 1202 destilleerderijen, die 7000 mensen van werk voorzagen en 88 miljoen liter sterke alcoholhoudende dranken per jaar produceerden. Op hetzelfde moment waren er 247 brouwerijen die 6300 mensen in dienst hadden en 1,84 miljoen hectoliter bier per jaar brouwden. Dat getal ligt in het huidige Polen op 40 miljoen hectoliter per jaar.

5. 70 suikerfabrieken met 36.000 werknemers

De branche van de voedselindustrie waarin de meeste mensen werkzaam waren, was de suikerindustrie – in suikerfabrieken en suikerraffinaderijen. Zeker 36000 mensen waren in deze branche werkzaam, verspreid over 70 fabrieken. De productie van ruwe suiker in 1922/1923 bedroeg 315 duizend ton. In 2017 waren er nog maar 18 fabrieken over met 3300 mensen, die daarentegen 2,3 miljoen ton witte suiker per jaar produceerden.

6. Rogge 35% goedkoper dan tarwe

In de tweede helft van 1922 was de gemiddelde verkoopprijs van rogge 35% lager dan die van tarwe. Illustratief is dat in januari 1923 een boer 1,4 ton rogge moest verkopen om 1 melkkoe te kunnen aanschaffen.  In het marktwezen van juli 2018 zou een boer ongeveer 5,5 ton rogge moet verkopen om 1 melkkoe te kunnen aanschaffen.

7. Lonen werden opgeslokt door hyperinflatie

In januari van het jaar 1923 was het gebruikelijke dagloon voor ambachtslieden in Warschau gelijk aan 6,6 kg brood of 12,7 liter melk of 0,6 kg boter of 1,9 kg rundvlees of 72,6 g aardappelen.  Men moest echter wel opschieten met het uitgeven van het loon. De inwoners van Warschau werden namelijk dagelijks geconfronteerd met het fenomeen hyperinflatie. Zo was het loon van januari amper een maand later nog net genoeg voor de aanschaf van 4,2 kg brood of 7,4 liter melk of 1,3 kg rundvlees of 29,4 kg aardappelen.

8. Voedseluitgaven 60% van het budget

De eerste enquêtes onder families met werkende mensen werden gehouden in 1927 in vier industriële hoofdcentra (Warschau, Łódż, Zagłębie Dąbrowskie en Opper-Silezië). Een werkende familie bestond gemiddeld uit 4,94 personen in deze periode. Dit aantal, ter vergelijking, bedroeg 3,09 personen in 2017.

In 1927 ging 59,7% van het totale budget op aan voedseluitgaven in de geënquêteerde families. Momenteel besteden werkende families nog maar 23% van hun totale budget aan voedsel en non-alcoholische dranken.

9. Brood en meel werden het meest gekocht

Het meest werd uitgegeven aan brood en meel, namelijk 31,2% van de totale voedseluitgaven. Het tweede waar het meest aan werd uitgegeven was vlees en vis (16,3% van de voedseluitgaven), en het derde vet (11%, boter niet inbegrepen). De uitgaven voor melk bedroegen 8%, voor aardappelen en suiker 6% in dezelfde periode.

10. Rundvlees meest geconsumeerde vlees

In 1927 was het vlees dat gewoonlijk geconsumeerd werd in families met werkende mensen rundvlees. Dit was 2/3 van de totale vleesconsumptie. Per persoon werd gemiddeld 12,3 kg rundvlees per jaar geconsumeerd, 4,4 kg varkensvlees en slechts 0,3 kg gevogelte. In het Polen van nu zijn de rollen omgedraaid: gevogelte is het meest geconsumeerde vlees in huishoudens. In 2016 werd er per persoon jaarlijks 16,8 kg aan gevogelte geconsumeerd, 14 kg varkensvlees en maar 1 kg rundvlees.

11. Brood en aardappelen aan de basis van het dieet

Potato peasants
Beeld: Bron: Illustrowany Kuryer Codzienny (publiek domein)

Alhoewel dat misschien nu ondenkbaar lijkt, werd er per persoon per jaar in een werkende familie 104 kg brood en 175 kg aardappelen gegeten. Ter vergelijking, in 2017 is dit in een huishouden met werkende mensen 40 kg brood en 38 kg aardappelen. Melk werd ook meer gedronken – 52 liter per persoon per jaar, terwijl in 2017 dit nog maar 36 liter was.

Bronnen:

Bank BGŻ BNP Paribas

Farmer.pl, “Polski sektor rolno-spożywczy po odzyskaniu niepodległości”, 8 november 2018, online: http://www.farmer.pl/agroskop/analizy-i-komentarze/polski-sektor-rolno-spozywczy-po-odzyskaniu-niepodleglosci,82055.html

Pixabay